5 werkvormen uit de lijst
1. Jigsaw
De leerlingen moeten voor deze werkvorm in groepjes gaan zitten. Ideaal is dat er evenveel groepjes zijn als leerlingen, in de groepjes. De leerlingen krijgen elk een deel (van de leerstof) dat ze zelf moeten verwerken en uitleggen aan hun groepsgenoten. Ze worden dus expert van hun eigen deel. Op signaal van de leerkracht verzamelen de experts van elk onderdeel. Ze bespreken samen hun onderdeel en wisselen hun gedachten uit. Zo kunnen ze zichzelf nog meer verdiepen in het onderdeel. Als ze klaar zijn, gaan de experts terug in hun eigen groepje zitten. Ze kunnen dan hun onderdeel nog verder verklaren aan de anderen.
2. Storyline
De leerlingen krijgen een probleem voorgesteld en proberen het zelfstandig op te lossen. De leerkracht stelt wel enkele gerichte vragen, zodat de leerlingen gemakkelijker kunnen werken. Daarna wordt de leerstof opgezocht en uitgetest. Bij deze methode is het proces belangrijker dan het product. De leerlingen leren zelfstandig probleemoplossend te denken.
3. Brainstorm
Bij een Brainstorm moeten de leerlingen zoveel mogelijk woorden bij een opgegeven woord bedenken. Het is wel belangrijk dat de woorden iets te maken hebben met het opgegeven woord.
4. Carrousel
In de klas worden er enkele grote papieren verspreidt. Op die papieren staat telkens een stelling. De leerlingen lopen door de klas en reageren op de stellingen. Na enkele minuten bespreekt de leerkracht de antwoorden op de papieren klassikaal.
5. Tableau vivant
Bij een tableau vivant wordt er meestal een verhaal voorgelezen, er kan ook gewerkt worden met een lied, gedicht of uitspraak. De leerlingen proberen een scene uit een verhaal uit te beelden. Dit doen ze door een bepaalde pose aan te nemen. Wanneer de leerkracht een signaal geeft, mogen de leerlingen niet meer bewegen. De rest moet raden welke scène ze uitbeelden.